Vertaling Bijbel, Kanttekeningen SV, [], [Koph.] Ik riep tot [112]mijn liefhebbers, [maar] [113]zij hebben mij bedrogen; [114]mijn priesters en mijn oudsten hebben in de stad den geest gegeven, als zij spijze voor zich zochten, opdat zij [115]hun ziel mochten verkwikken. 112. Dat is, mijne bondgenoten, op wie ik mij had verlaten en bij wie ik hulp en troost placht te zoeken, te weten de Egyptenaars en Assyriers. Zie Jer.2:36, en Jer.22:20. Anderen nemen het in dezen zin: Mijne liefhebbers; dat is, degenen, wien de zorg en het opzicht over mij van God bevolen was, te weten mijne priesters en oudsten, die zichzelven niet hebben kunnen redden, want zij zijn versmacht, gelijk zij, enz. 113. Dat is, ik heb tevergeefs troost bij hen gezocht, zij hebben mij noch met woorden noch met werken bijstand gedaan. 114. De regeerders der kerk en van het land. 115. Gelijk boven vs.11.